Kerstmis is het feest van hoop en vrede, en bovenal van het licht. Voor Human Concern-ervaringswerker Asli Hoek is juist dit licht van levensbelang geweest. Enige tijd nadat haar behandelaren vertelden niets meer voor haar te kunnen doen, voelde zij voorbij alle duisternis een piepklein vlammetje in haar hart dat zei: ik wil leven. Door dit licht aan te raken en zachtjes te voeden, baande zij zich een weg uit de eetstoornis die haar gevangen hield, een weg naar vrijheid.
Wij hopen dat Asli’s verhaal hoop en vertrouwen mag geven. En dat jij in deze misschien donkere dagen lichtpuntjes mag vinden op jouw weg. “Hope, dream and believe”, zegt Asli altijd tegen haar cliënten. Want hoe diep het dal ook is waarin je zit, met hoop, geloof en dromen kun je toch steeds een stap vooruit komen.
Asli: “De weg naar het licht is lang geweest. Van mijn achtste tot mijn 21e stond alles in het teken van (niet-)eten. Van afvallen, dun zijn, me mooi en geaccepteerd voelen. Van onzekerheden, angsten en depressies. Als de dood om dik te worden. ‘Liever dood dan dik’, was mijn lijfspreuk lange tijd. Ik verbleef meer in ziekenhuizen of klinieken dan dat ik thuis was. Soms gebeurde dit vrijwillig, soms gedwongen. Die laatste periode van mijn eetstoornis heb ik in het donkerste van het donkerste geleefd. Niets dan wanhoop voelde ik, mijn eetstoornis zou altijd sterker zijn dan ik. Het jarenlange samenzijn met andere mensen met een (eet)stoornis gaf ook weinig reden tot hoop. Zij waren er immers net zo slecht of nog slechter aan toe dan ik. Zovelen van hen lieten het leven.In die tijd was sterven de meest veilige en vredige optie die ik kon bedenken. Iedereen zou beter af zijn zonder mij. Ik had niet het besef dat de dood voor eeuwig zou zijn, ik wilde van dat gevoel van oneindige wanhoop af. God zij dank waren mijn pogingen niet succesvol. De grote wending kwam toen mijn behandelaren zeiden: ‘Asli, jarenlang hebben we geprobeerd om je te helpen, maar we weten niet meer hoe. Laten we de behandeling staken.’ Ik werd op straat gezet, aan mijn lot overgelaten. Ondanks de wanhoop was er iets in mij dat wist dat ik iets grondig diende te veranderen. Ik zette een reuzestap: ik verliet mijn ouderlijk huis, het warme nest met ouders die alles voor mij over hadden, maar waarin ik me tegelijkertijd een gevangen vogeltje voelde. In de Turkse cultuur waarin ik ben opgegroeid, is uit huis gaan niet gebruikelijk, rebels haast. Je blijft bij je ouders tot je trouwen. Maar wat ik nodig had, was vrijheid, ruimte om eigen keuzes te maken. Ik vond een goedkope kamer in de provincie Groningen: anti-kraak in een bos. Mijn ouders hielpen met schoonmaken en inruimen, waarna ik tijdelijk afstand van hen nam. Ik verbrak ook de contacten met lotgenoten, hoe lief ze me ook waren. Ik wilde niemand meer meeslepen in mijn ellende. Vele harten heb ik gebroken, maar, al realiseerde ik me dit later pas: deze beslissing heeft me wel het geluk gebracht.
In dit oude asielzoekerscentrum woonden studenten en jong-werkenden. Vaak kwamen ze een praatje met me maken, namen ze plaats op de rand van mijn bed en vroegen hoe het met me ging. Ook vertelden zij wat hen bezighield. Er ging een nieuwe wereld voor me open. Gesprekken met hen gingen over heel andere dingen dan ‘hoe kom ik deze crisis door?’. Dit waren gezonde mensen die ook issues hadden, maar heel andere issues. Buiten hoorde ik de vogels buiten tjilpen, van mijn huisgenoten wist ik dat er vossen in het bos liepen. Ik had een eigen sleutel, en bepaalde zelf hoe en met wie ik mijn dagen vulde. Deze wetenschap alleen al gaf me zo’n goed gevoel. Veel invulling had ik overigens niet omdat mijn lichaam zo verzwakt was. Zelfs omdraaien in bed vormde een grote inspanning. Ik was ervan overtuigd dat ik er zou sterven. Waarom? Omdat dit mijn referentiekader was door jarenlange opnames. Vaak vroegen mijn huisgenoten me of ik ook iets te eten wilde. ‘Nee’, heb ik de eerste twintig keer geantwoord. Is dit echt wat ik wil?, dacht ik op een helder moment. Wil ik dat het zo gaat eindigen? Nee! Ik wil LEVEN! Echt leven, zonder eetstoornis. Maar, wist ik ook, daar moet ik zelf iets voor doen: weer gaan eten. En direct nam ik het besluit: als ik dik word, dan is dit maar zo. En dit laatste was cruciaal, want in mijn leven had ik meerdere pogingen ondernomen om voedsel tot me te nemen, maar steeds was het: zolang ik maar niet boven een bepaald gewicht kom.
Voorzichtig ben ik meer gaan eten. Ik werd al snel beloond, want mijn energiepeil nam evenredig toe. Ik kon naar buiten, het bos in. Naast ons was een brocanterie met een cafeetje gevestigd. Deze werd gerund door een vrouw met drie jonge kinderen. Hier ging ik graag naar toe. Zij kwam altijd even een praatje maken. ‘Hoe zou je het vinden om af en toe op te passen?’, vroeg zij op een zeker moment. Het was meer een gebaar naar mij toe dan iets wat nodig was, maar ik nam de uitnodiging graag aan. Deze familie had een paard, een ezel, honden. Ik vond het er heerlijk. De kinderen waren zo puur en vrij. De dochter van acht zei eens: ‘Wat ben jij dun!’ Ze bedoelde er niets mee. Soms hielp ik mee in het café, waar ik zelfgemaakte appeltaart serveerde, die zo prettig geurde. En na een tijdje durfde ik de taart te proeven.
Door een ander gezin werd ik uitgenodigd om mee te gaan naar de boerenmarkt, waar ik een konijntje kocht. Nu had ik een wezentje om voor te zorgen. Ik leerde Jeffrey kennen. Een infanterist die eens in de twee weken als vrijwilliger van de Voedselbank een pakket naar een huisgenoot kwam brengen. Van een praatje kwam een gesprek en na een aantal keer nodigde hij me uit voor een drankje. Ik had nog nooit een vriendje gehad, was hier ook helemaal niet op uit. Ik weet nog dat ik dacht: ik ga toch dood, dus waarom niet. We bleken veel raakvlakken te hebben en vonden het heerlijk om tijd samen door te brengen en erop uit te trekken, vaak met zijn hond. Jeffrey werd mijn tegengeluid. Als ik zei: ‘Ik ben lelijk’, antwoordde hij: ‘Ik vind je knap.’ Bij: ‘Ik ben te dik’, zei hij: ‘Ik vind je slank en prachtig.’ En wanneer ik me niet goed genoeg voelde, liet hij me merken dat ik meer dan oké was. Gaandeweg werd zijn stem mijn stem, ging ik liefdevol over mijzelf denken. Jeffrey en ik gingen samenwonen en kochten samen een kat. Nu hadden we onze eigen beestenboel. Ik kwam erachter dat ik het leven te leuk vond om een eetstoornis te hebben, al was het lichamelijk tobben. Mijn lichaam protesteerde voortdurend tegen het eten dat ik tot me nam. Ik kon nauwelijks voedsel verdragen, reageerde overal allergisch op en kreeg last van hartritmestoornissen. Het is zo belangrijk om goed om te gaan met je lichaam.
Op een gegeven moment verlangde ik naar een baantje. Na een onafgemaakt studie rechten en verpleegkunde wilde ik (eerst) iets simpels doen, iets dat ik in deze periode van heling kon volhouden. Vijftig kilometer verderop, in de dichtstbijzijnde stad, kon ik bij De Tuinen aan de slag als winkelmedewerker. Ik vond het fantastisch, genoot van het contact met mijn collega’s en het feit dat er geen enkele druk op mij lag: ik hoefde niets te presteren. Ik merkte hoezeer ik was gekleurd door mijn opvoeding: dat een hoge opleiding en dito functie beter waren dan een lage opleiding en functie. Maar zo voelde het helemaal niet. Er is geen beter, er is wat past.
Ik kreeg allerlei kansen bij de Tuinen, na een half jaar werd ik gevraagd als filiaalmanager, later zette ik een eigen winkel voor hen op, volgde interne opleidingen en gaf deze trainingen later zelf voor de Benelux. Mijn werkzame leven was totaal anders gelopen dan ik voor ogen had, maar wat had ik het naar m’n zin en wat leerde ik er veel. Ik had aangepakt wat op mijn pad kwam. Een keuze gemaakt voor doen, voor leven, voor in het diepe springen. Dit stelde me in staat om uiteindelijk te kiezen voor een opleiding waarmee ik mensen kon bijstaan op hun weg naar herstel. Niet kiezen is ook een keuze. Hiervan ben ik me gek genoeg altijd bewust geweest. Als een mantra ging deze door m’n hoofd. Niet eten is dus een keuze, waarvoor ik zelf verantwoordelijk ben.
De weg omhoog was lang, en soms eindeloos. Zat ik weer huilend op de bank en vroeg ik me af of het ooit ging lukken. Maar ik merkte dat wanneer ik doorzette en de pijn droeg, er steeds weer verandering mogelijk was. Bovendien had ik geproefd hoe leuk het leven kon zijn en wilde ik dit niet loslaten. Daarom was elke stap op deze weg de moeite waard. En zo bewoog ik van strijd met en tegen de eetstoornis naar vrede. Het frappante is dat ik nu dikker ben dan ooit, maar ook gelukkiger. Ik heb in de afgelopen jaren meer inzicht in mezelf gekregen, weet nu wat het meest angstaanjagende voor mij was: dat ik volwassen moest worden en niet wist hoe. De eetstoornis gaf me houvast, was iets dat echt van mij was. Ze zorgde ervoor dat ik grenzen kon aangeven en controle kreeg waar ik die voor mijn gevoel niet had. Daarbij wist ik niet hoe ik met emoties moest omgaan. Wat te doen met boosheid en verdriet? Als achtjarig, onzeker meisje werd ik op school gepest om mijn mollige figuur. ‘Moest je erom huilen?’, vroeg mijn moeder eens bij thuiskomst. ‘Ja’, antwoordde ik. ‘Niet meer doen, hoor’, zei zij met de beste bedoelingen, ‘het is zwak als je je verdriet laat zien. Je bent ook al allochtoon.’ Deze manier van “sterk” zijn had haar in haar leven geholpen.
In plaats van huilen ging ik veel eten. En later niet meer eten. Alle behandelingen waren gericht op symptoombestrijding, niet op oorzaken, op bijvoorbeeld het leren omgaan met emoties. De kliniek bood mij een schijnveilige wereld, waar ik niets hoefde en de hele dag aandacht kreeg. Een cliënt bekende laatst: ‘Ik wil nog zieker worden, anders zien familie, vrienden en behandelaren mij niet staan.’ Ik weet hoe eenzaam je je kunt voelen in je gevecht tegen een psychiatrische ziekte. Ook tijdens mijn opnames speelde dit: hoe erger je in je eetstoornis zat, hoe meer aandacht je kreeg. Alsof je alleen bestaansrecht hebt als anderen je aanwezigheid opmerken. Geluk zit niet in omvang of in dingen, geluk ligt in jezelf. Geluk is vrede hebben met wie je bent, met je leven en met de mensen die je omringen. Geluk is mijn prachtige gezin, mijn familie en vrienden. Geluk is samen lachen, huilen, spelletjes doen, eten, sporten en reizen. Geluk is ook kwetsbaar durven zijn, je pijn durven tonen, weet ik inmiddels. En vooral: genieten van alle kleine dingen in het leven.
Ik geloof dat ieder mens op de wereld is om iets te betekenen, om je voetstappen achter te laten. Het is een feit dat er tegenslagen zullen komen, regenbuien, maar ook dat er altijd zonnestralen zullen zijn. De vraag is: ga je dansen in de regen of blijf je zitten? Weet dat er wolken zullen zijn om je te dragen en handen om je te leiden; soms duidelijk, soms onzichtbaar…
Het ga je goed!
Liefs,
Asli